Ontgroening en Vergrijzing


Anderhalve week geleden demonstreerden leerlingen van een school voor voortgezet onderwijs in Maastricht tegen het vertrek van hun “leukste” leraren. Dat bleek om de jongere leraren te gaan.  Maastricht staat niet alleen in deze problematiek. Overal in ons land worden in de komende maanden jonge leraren boventallig door krimp of bezuinigingen. Behalve ouder wordt het overblijvende lerarencorps ook steeds duurder. De topverdieners blijven immers, terwijl de goedkope krachten vertrekken. Hier ligt dan ook op de korte en middellange termijn een behoorlijk financieel en kwaliteitsvraagstuk voor bestuur, management en leraren in het VO.

Uit het Maastrichtse voorbeeld blijkt dat de leerlingen zich binnen de school meer verbonden voelen met de generatie leraren die het dichtst bij hun eigen belevingswereld staat.  Met de toenemende vergrijzing, en dus ook ontgroening, zal die kloof tussen de jongeren en hun opleiders steeds groter worden. Dat heeft gevolgen voor de kwaliteit van de opleiding.

Daarnaast zijn in de afgelopen jaren de klassen in het VO steeds groter geworden. In havo en vwo worden vaak  klassen tot ruim boven de dertig leerlingen geformeerd. Dat houdt in dat er steeds minder aandacht is voor individuele begeleiding. Deze schaalvergroting op microniveau vindt zijn oorzaak in het feit dat arbeid steeds duurder wordt in het onderwijs, terwijl de bekostiging geen gelijke tred maakt. Je kunt dus met gelijkblijvende subsidie minder mensen inzetten.

Oorzaken voor het duurder worden zijn de steeds hogere gemiddelde leeftijd en daarmee samenhangende aantal dienstjaren, waardoor veel docenten in of tegen de top van hun salarisschaal worden betaald. Daarnaast zijn er de –onbetaalbare- seniorenregeling BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen), waarvan dus steeds meer medewerkers gebruik maken. Dat gevoegd bij de eigen bijdragen die scholen betalen voor beloningsdifferentiatie in het VMBO, de ontoereikende bekostiging van de “functiemix” en een paar kleinere bezuinigingsmaatregelen in de bekostiging door het ministerie van OCW. In het onderwijs, waar met erg smalle marges in de begroting wordt gewerkt, komen die laatstgenoemde maatregelen  toch behoorlijk aan.

Dat alles maakt dat er steeds minder mensen voor de klas staan en dat die gemiddeld steeds ouder worden en dus ook gemiddeld minder energie hebben om zich in hun complexe beroep staande te houden. Daarnaast: mijn ervaring is dat jonge leraren de smeerolie zijn van de onderwijsorganisatie. De behoefte daaraan neemt alleen maar toe nu de kloof tussen de belevingswereld van de jongste generatie en de oudere groter wordt als gevolg van de technologische ontwikkeling. 

De beste oplossing voor dit probleem is natuurlijk een paar miljard erbij, maar dat lijkt op dit moment niet de meest voor de hand liggende. Het voortgezet onderwijs moet er rekening mee houden dat  er in de komende jaren meer met minder zal moeten worden gedaan. Hetgeen betekent dat de vergrijzing en ontgroening nog toenemen, en alles wat ik boven heb geschetst verder oploopt: grotere klassen, steeds oudere leraren, met hogere kansen op korte of lange arbeidsongeschiktheid en, waarschijnlijk, steeds meer ontevreden leerlingen en ouders.

Ik zie niet snel een oplossing voor de ontgroening. Het overheidsbeleid is gericht op langere arbeidsparticipatie door ouderen en voor het onderwijs wordt net zo min een uitzondering gemaakt als voor andere sectoren. Dat betekent dat scholen zich moeten richten op het vitaal houden van deze ouderen.  Dat kan door het werken minder intensief te maken.

Het meest intensieve deel van de lerarenfunctie is het 25 keer per week opbouwen van een goede werkrelatie met steeds grotere groepen leerlingen, die onderling ook nog een grote verscheidenheid in kennis, vaardigheden en belangstelling  vertonen. We organiseren het onderwijs in zijn algemeenheid nog steeds in groepen geformeerd op basis van geboortejaar. Het gevolg is dat leerlingen geacht worden om allemaal op het zelfde moment belangstelling te hebben voor hetzelfde onderwerp op het zelfde kennisniveau. Dat vereist veel van een leraar. Daar heb je, naast ervaring,  je energie voor nodig.

Als die energie bij de leraren door vergrijzing gemiddeld minder wordt, is het de vraag of je moet vasthouden aan dat systeem van werken. Ik denk dat je op zoek moet gaan naar een systeem dat minder van mensen vergt en dat dus meer gericht is op het aansluiten bij de kennis, vaardigheden en belangstelling van je leerlingen dat het klassikale systeem van nu.

Dat vraagt om initiatief van bestuur en management en om het verlaten van de “comfort-zone” -van vrijwel uitsluitend klassikaal lesgeven- door leraren.

Voor zover leraren zich in deze situatie al comfortabel voelen.